Na de verwoesting van de kerk in 1944 werden de fundamenten van de vorige bouwwerken blootgelegd door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Onderzoek. De leiding bij die opgravingen berustte bij Dr. P. Glazema. In de zoeksleuven tekenden zich de fundamenten af van verschillende kerken. Het eindresultaat was: De oudste kerk bestond uit een bakstenen kapel met als maten 2 x 7 ½ meter. De muren waren 35 cm dik. In de loop van de eeuwen is men er toe over gegaan om tegen de kapel aan een kerk te bouwen met als maten: 5 ½ x 14 ½ meter. De muren waren 50 cm dik. Twee dienstvertrekjes aan de oostkant waren zichtbaar. Dit zouden wel eens de resten kunnen zijn geweest van de kluizenaarswoning. Glazema meende dan ook, dat door het vinden van een kleine uitbouw aan de kerk het verhaal over de kluizenaar en de kapel waarschijnlijk kon zijn. Volgens de overlevering zou er in de veertiende eeuw in de bossen een woudkapel hebben gestaan. Een kluizenaar zou er de zorg voor hebben gehad. Waarschijnlijk is de kapel gesticht in de eerste helft van de vijftiende eeuw.

 

In de lijst van kerken en kapellen van 1406 komt de kapel nog niet in voor. Pas in 1459 wordt de kapel voor het eerst genoemd in het boek: " De oude dekenaten Cuijk, Woensel en Hilvarenbeek in de 15 en 16e eeuwse registers van het Aartsdiakenaat Kempenland" deel 1 van onder andere Dr. G. Bannenberg. Hier vinden we op bladzijde 104 voor het eerst de kapel van Tienray genoemd. Er wordt Anthonio filio seniori Reneri vander Smissen als pastoor genoemd, die de kapel van Tienray bediende. (Een zekere Antonius zoon van R. van der Smissen) Uit de Latijnse tekst komt ook naar voren, dat hij waarschijnlijk de stichter is. (Fabrica is smid) Zie ook Lambertus.

 

In een artikel van baron de Crassier in Publications van 1933 is op pagina 324 te lezen dat in 1485 "Le seigneur de Blitterswijck est collecteur de cette chapelle" . Swolgen en Tienray hoorden destijds dus bij Blitterswijck. De heer van Blitterswijck moest gekend worden in de pastoorsbenoemingen. In een archiefstuk van 1493 is sprake van "nyewer". Dat kan betekenen dat de kapel pas gebouwd, of opnieuw gebouwd is.

 

Pastoor Arnoldus Aerts schreef in de achttiende eeuw:

"geMente orIente, strVebatVr LoCVs Iste et CVLtVs beatae VirgInIs InChroaVit" enz.

 

In het Nederlands betekent dat: Toen het oosten zuchtte onder de dwingelandij van de Turken (1442), werd de kapel gebouwd en begon hier de verering van de heilige maagd te bloeien. De legende zegt, dat een kluizenaar de zorg voor de kapel op zich genomen had. Veel bijzonderheden omtrent de verering van Maria in de kapel blijken niet te vinden. In het laatste gedeelte van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw deelde het heiligdom in de algemene rampspoed van die tijd. De kapel werd regelmatig geplunderd en geschonden. In 1581 werd het hele land van Kessel geplunderd en verbrand. Van de kapel bleef een ruine over. Ook op 13 november 1601 was het weer raak. Op 10 januari 1617 moest de kapel het weer ontgelden. Hetzelfde jaar werd de kapel hersteld op last van Jacobus a Castro (Van den Borgh), bisschop van Roermond. Aangezien Tienray aan de heirbaan tussen Tongeren en Grave lag, kwamen tijdens het ontzet van Venlo (1629) weer troepen langs de kapel met alle gevolgen van dien.

 

Een paar jaar later werd halt gehouden toen soldaten op weg naar Roermond (1632) waren. Ook de Croaten brachten in 1635 een bezoek en weer lag de Mariakapel in puin. Bovendien raakte de streek voor een groot gedeelte ontvolkt vanwege de pest. De vrede van Munster (1648) opende een tijdperk van herleving. De kapel herrees uit het puin en opnieuw kwamen de scharen van biddende en zingende pelgrims naar Tienray. In 1702 bij het beleg van Venlo voltrok zich weer een nieuwe ramp over het al dikwijls geteisterde heiligdom. Door al deze oorlogshandelingen waren alle documenten verloren gegaan. Pastoor Aerts heeft veel moeite gedaan om wat bij monde van de mensen tot hem kwam zo nauwkeurig te noteren in het Nederlands en in het Latijn.

 

In 1749 gaf de elfde bisschop van Roermond, Joannes Antonius de Robiano, opdracht de kapel in volle luister te herstellen. Pastoor Cuypers van Swolgen herstelde niet alleen de kapel, maar bouwde er ook een zijvleugel aan. Op 8 december 1749 werd al de eerste heilige mis opgedragen. Halverwege de achttiende eeuw werd aan de kapel getimmerd en gemetseld door Hermanus Kessels uit Wanssum. In 1753 leverde hij ook nog een kruisweg voor "Tinderen" Pastoor Arnoldus Aerts, geboren te Swolgen, kreeg van paus gedaan dat volle en gedeeltelijke aflaten te verkrijgen waren voor de pelgrims. Paus Clemens XIV verleende in 1772 aflaten voor 7 jaren en Pius VI voor eeuwig op 16 september 1780. De pastoor riep een stichting in het leven voor het opdragen van vroegmissen op de feesten van Maria. In zijn tijd steeg het aantal processies tot veertien per jaar.

 

Tienray was regelmatig betrokken bij de strijd tussen Gelder, Brabant en Bourgondië. Het is verwonderlijk, dat na zoveel verwoestingen de kapel telkens weer is hersteld. Na elke plundering of vernieling stonden er weer mensen klaar, die aan het herstel of de wederopbouw werkten. Maar het blijkt niet allemaal kommer en kwel te zijn geweest. Uit een document blijkt, dat de kapel in 1670 maar liefst 2.585 guldens had uitstaan tegen 4 %. Volgens dat schrijven moet Tienray rond 1702 nog rijker geweest zijn. Waar al dat geld gebleven is weten mogelijk de kruisheren van St. Agatha.

 

Op 18 maart 1768 vond de aanbesteding plaats voor het bekleden van de afhanck in de capelle, hoog ongeveer negen voet breed 24 voet. De aanbesteding vond plaats ten huize van ene Gerrit Kusters. Op 4 april 1776 wordt een hoeveelheid brandhout in het openbaar verkocht ten behoeve van de kapel. In 1804 wordt de kapel gepoetst door mevrouw Basmans. Ze krijgt er negen stuivers voor en de kapelaan krijgt op het feest van de heilige Engelbewaarder vijftien stuivers uitbetaald voor het opdragen van de heilige mis. In het kerkarchief van Swolgen bevindt zich verder een lijst uit 1804 met fundaties aan de kapel van Tienray op het feest van St. Jan. Pastoor was toen Christoffel de Ridder. Een aantal stichtingen waren:

 

1. Joh. v.d. Vaero, scholtis te Venlo, groot ƒ 150,--. Dat geld kon de gemeente Swolgen goed gebruiken. Er werd een hypotheek afgesloten met een rente van 3 ½ %= vijf gulden Cleefs per jaar. De schenking dateerde al van 1766. Er moest elk jaar op vrijdag onder het octaaf van de heilige Engelbewaarder een mis worden opgedragen.

 

2. Peter van Loon schonk in 1768 200 guldens en wilde een vroegmis op Ascuncion (Maria Boodschap). Ook dit geld werd als hypotheek uitgezet bij de gemeente Swolgen tegen 3 ½ % en bracht zeven guldens op.

 

3. De heer Van Willigen van Ravenstein schonk in 1769 220 gulden, dat tegen 5 % uitgeleend aan de gemeente Tienray. Hiervoor moest op het feest van Maria Geboorte een vroegmis opgedragen worden.

 

4. D. Cuypers, pastoor te Wanssum 1773 schenkt in 1773 150 gulden. Dat geld wordt uitgeleend aan Joh. Hebben uit Swolgen tegen 3 ½ %. Vroegmis BVV (?)

 

5. Arn. Aerts schonk in 1773 190 gulden voor een jaarlijkse vroegmis BMV (?) Peter Berken leent dit geld tegen 4 %.

 

6. J. Raedts en echtgenote schenken in 1774 75 gulden voor een vrijdagse mis. Gerrit Kusters uit Tienray leent het tegen 4 %.

 

7. Joanna Betteray schonk in 1793 75 gulden en Ant. Aerts leende het tegen 3 ½ %.

 

De kapel van 1877

 

Bernadette Soubirous werd op 17 januari 1844 geboren en is gestorven op 19 april 1879 in Nevers. De eerste verschijning in Lourdes was op 11 februari 1858. Daarna volgden er nog zeventien. Op 22 april 1875 verleende paus Pius IX verschillende volle en gedeeltelijke aflaten aan de kapel en op 4 maart 1877 verleende hij bij breve (pauselijke brief) alle aflaten, die ook aan Lourdes verbonden waren. De kapel kreeg ook de eretitel "Klein Lourdes". Deze paus was er een voorstander van, dat er meer Mariaheiligdommen verschenen. Het echte Lourdes was alleen maar te bezoeken door de welgestelden. Pastoor Maessen was ook een bijzondere vereerder van Bernadette Soubirous aan wie Maria in Lourdes verschenen was. Tijdens een reis is het hem gelukt een gedeelte van haar hoofddoek te bemachtigen. Met zijn tanden had hij er een stukje afgerukt. Deze relikwie is later erkend en samen met het erkenningsdocument in een lijstje bij de grot opgehangen. Naast de verering van Onze Lieve Vrouw van Lourdes ontstond ook die voor Bernadette, vooral toen ze in 1933 heilig verklaard werd.

 

De pastoor wilde de aandacht vestigen op de verering voor O.L. Vrouw van Lourdes. Daarvoor had hij geld nodig. Toen hij pastoor werd vond hij slechts 18 ½ cent in de offerblok. Hij begon een bedeltocht in de eigen parochie Swolgen en in de buurtdorpen. Het resultaat loog er niet om. Er kwamen zoveel pelgrims, dat men niet bij de offerstokken, de kandelaars of de kaarsenbak kon komen. Men kon nergens mee bij. Een enkele keer ontstond er ook een schrikbarend tumult voor de communiebank als de pastoor de devotionalia aan het wijden was. Met de grootste moeite kon hij de orde herstellen.

Hij schreef daarom in zijn notanda:

"Dat strekte niet tot godsvrucht en zou de pelgrims afschrikken om armen en benen, ribben en leven te wagen aan de grot".

 

Het gerucht ging zelfs, dat er een kind doodgedrukt was aan de grot, maar dat was gelukkig niet waar. De pastoor schreef, dat hij hoopte dat het op 8 december, 2 februari en 25 maart slecht weer zou zijn. Dan zou die overstelpende drukte achterwege blijven. Maar ook bij slecht weer stroomde de kerk vol.

"Al is het hondeweer de "so sehr von de Tienrayer Pilgern beliebte Feste" kenmerken zich door buitengewone drukte", lezen we verder.

 

De kapel werd te klein en men besloot tot afbraak en tot de bouw van een totaal nieuwe kapel. De nieuwe kapel werd 18 ½ x 33 ½ meter en was eigenlijk veel te groot voor Tienray. Ger Slits, geboren te Venray, professor te Rolduc was de architect en J. Kayser uit Venlo de aannemer. Bij de inschrijving kwamen vier offertes binnen:

 

Leonard Stoffels uit Tegelen ƒ 2.043

Jozef Schreven uit Broekhuizen ƒ 2.098

Henri Boom uit Broekhuizenvorst ƒ 2.500

A.W. Roelofs uit Mook ƒ 2.645

 

Uiteindelijk werd het werk gegund aan Jozef Schreven, die samen met Coppens aan het werk ging. Intussen was pastoor Maessen naar Lourdes geweest om vier brokken steen uit de echte grot mee te nemen. Dat werden de hoekstenen voor de nieuwe kapel. Op de Gun was een veldoven, waar de stenen gebakken werden voor de kapel. Volgens een notitie van pastoor Maessen brachten de boeren uit de buurt de stenen zingend en biddend gratis naar Tienray. Op 1 mei 1877 werd de eerste steen gelegd namens bisschop J. A. Paradis door deken J. Geene van Horst. In de grondsteen kwam de volgende tekst:

 

Regnatibus Pio IX et Guillielmus III Reginomine Illustratissimi Epescopie Ruraemendensis J.A. Paradis, hujus Sacelli Matri Deus sub invocatione Virginis Immaculatae Lourdensis et Consolatricis Afflictorum diacatie, primum lapidam posuit Jacobus Geene, Decamus Horstensis praesentatibus Parocho J.B.H. Maessen et alius testibus.

De vertaling luidt:

 

Onder de regering van Pius IX en Koning Willem III heeft Jacobus Geene, deken van Horst, in naam van zijne doorluchtige Hoogwaardigheid J.A. Paradis, Bisschop van Roermond, de eerste steen dezer kapel gelegd onder de titel der Onbevlekte Maagd van Lourdes en Troosteres der Bedrukten in tegenwoordigheid van pastoor Maessen en anderen als getuigen.

 

Pas in 1878 werd benodigde grond van de gemeente aangekocht. De rekening -groot ƒ 560 – werd pas in 1883 aan de gemeente betaald, uiteraard met verhoging van de interest zijnde ƒ 18,62 per jaar. De grond en bomen waren van toen af eigendom van de kapel. Als onderaannemers komen in het archief voor:

J. Rieter leverancier van kalk en dergelijke, G. Franssen uit Horst, loodgieter, M. van Ham, hoefsmid, Schatorie uit Broekhuizenvorst en Hillen uit Blerick waren de leidekkers, Jos van Liebergen uit Venlo leverde het hout en T. Katers uit Broekhuizenvorst het ijzer.

 

Het plafond in de kerk werd gemaakt door timmerman Janus Coenen uit Swolgen voor ƒ 155,--. In april 1879 werd op het koor een "schone marmeren vloer" gelegd voor in totaal ƒ 100,--. De gebrandschilderde ramen kwamen uit het beroemde atelier van Nicolas uit Roermond. In medaillons waren voorstellingen geplaatst van de geboorte van Maria, de boodschap van de engel, het bezoek van Maria aan Elisabeth, de geboorte van Jezus, de aanbidding van de drie koningen, de dood van Maria, de hemelvaart van Maria, de kroning van Maria in de hemel.

 

De schildering werd in 1882 voor duizend gulden aangebracht door kerkschilder Guillaume Deumens uit Oirsbeek. In 1924 verrichtte hij ook polychromie werkzaamheden Rekening voor kapel Tienrath. 1877De bekende firma Stolzenberg uit Roermond leverde op 9 april 1883 een communiebank voorzien van houtsnijwerk voorstellende de H. Familie en de profeten. Kosten ƒ 6.760. De koperen tabernakeldeuren waren gegraveerd met de figuren van Maria en de engel. De gedreven koperen troonhemel kwam uit de ateliers van Cuypers en Stolzenberg uit Roermond. In 1895 hebben Hugo Kohl uit Roermond en zijn zoon Theo het plafond beschilderd onder het toeziend oog van architect Slits. Hij moest daarvoor dukaatgoud gebruiken en kreeg er ƒ 2.250 gulden voor.

 

Op 15 augustus 1877, op het feest van Maria Hemelvaart, was de ruwbouw van de kapel klaar en op die dag opende Swolgen de rij van processies. Op Mariadagen bezochten drie tot vijfduizend pelgrims ons dorp, terwijl op gewone vrijdagen regelmatig duizend pelgrims kwamen. Bij gelegenheid van het zilveren jubileum van de verschijning in Lourdes in 1883 werd het aantal pelgrims zelfs geschat op achtduizend. In dat jaar was pastoor Maessen naar Lourdes te bedevaart gegaan met de processie van Antwerpen. Hij bracht toen een gietijzeren grotje mee voor de grot, die in Tienray gebouwd moest worden.

 

Op 6 mei 1885 werd besloten, dat zo´n grot gebouwd zal worden. Ze zal betaald worden uit de opbrengst van offergeld en met overige giften. De milde gevers kregen de volgende geestelijke voordelen:

 

1. Een stille heilige mis gedurende tien jaren voor degene, die één gulden schenkt.

 

2. Een stille jaarlijkse heilige mis in de kapel of grot voor de zieken en overledenen, waarvoor één gulden geofferd wordt.

 

3. Wie vijf gulden geeft wordt aangetekend als weldoener van de kapel. Er worden na de jaarlijkse heilige mis drie weesgegroetjes voor hem of haar gebeden.

 

4. Wie tien gulden of meer offert, wordt aangetekend als stichter van de grot. Voor hen wordt een aparte heilige mis opgedragen.

 

Op 16 december 1886 werd: de toren, hoog 150 voet tot aan het kruis, de grot en de nieuwe sacristie aanbesteed.

 

Er waren zeven inschrijvingen:

 

1. Joannes Groenendael uit Den Haag ƒ 9173

 

2. Hendrik de la Roy uit Kessel ƒ 8048

 

3. Peter Mathijs Freilich, Broekhuizenvorst ƒ 7767

 

4. Jozef Schreven uit Broekhuizen ƒ 7699

 

5. Arnold Lichteveld, Bergen ƒ 7625

 

6. Arnold Korting ƒ 7489

 

7. Joannes Schatorjé, Tegelen ƒ 5600.

 

Opvallend was de laagste inschrijving. Volgens de architect kon er voor dat bedrag geen degelijk werk geleverd worden. Daarom kreeg Schatorjé een herkansing en hij mag het werk aannemen voor ƒ 6700. Samen met Jozef Schreven ging hij aan het werk. Er werden 40.200 stenen geleverd voor ƒ 461,70. Als opzichter werd de heer Van Doremalen genoemd. In de kapel kwamen nieuwe biechtstoelen, die geleverd werden door de gebroeders De Kort uit Vugt kostten ƒ 600. Het altaar in de grot kostte ƒ 350. De pastoor was blijkbaar niet vlot van betalen, want de aannemer moest het werkvolk op het laatst uit eigen zak betalen. Tijdens de bouw was het werkvolk ondergebracht bij de koster. Die berekende daarvoor ƒ 172. De kapel werd in 1886 verzekerd voor ƒ 64.500.Toen de toren, grot, transept en sacristie klaar waren, vond op 9 oktober 1887 de wijding van de kapel plaats. Sinds die tijd werd de Tienrayse kermis gevierd rond de tweede zondag van oktober. Thans heet die kermis "De alde Tienderse kermis".

 

Pastoor Maessen vond de grot er zo miserabel uitzien, dat hij specialist Emile Biernaux uit Namen een nieuwe liet maken voor ƒ 1200. Dat liet hij doen tot meerdere devotie. Op 2 juli 1888 op het feest van O.L.V. Bezoeking zegende deken Jacobus Geene uit Horst namens de bisschop de grot in en het nieuwe gedeelte van de kapel in. Pater Pieters uit Venray droeg de hoogmis op en verzorgde de preek. Toen het hoogaltaar klaar was, kwam monseigneur Franciscus Ant. Hub. Boermans (Venlonensis) op 27 augustus 1888 de wijding verrichten. Relikwieën van de heiligen: Modestus en Placentia werden ingemetseld. Het was een indrukwekkende plechtigheid, waarbij veel geestelijken aanwezig waren. De volgende geestelijken vonden een plaatsje op het priesterkoor. Behalve de bisschop en de deken van Horst, deken Linders van Sittard, deken Van Soest van Gennep, Gardiaan Simons uit Venray, pater Notermans, pastoor Mertens uit Tegelen, pastoor v.d. Steen uit Meerlo, pastoor Billekens uit Broekhuizenvorst, de pastoor uit Broekhuizen, pastoor Grubben uit Well, pastoor Haffmans uit Wanssum, pastoor Ramakers uit Maasniel, rector Rieter uit Mook, kapelaan Geurts uit Grubbenvorst en kapelaan Litjes uit Swolgen.

 

Die dag was het mooi weer. Er kwam een extra trein vol pelgrims. De fanfare uit Wanssum speelde. De erewacht te paard begeleidde de bisschop naar Swolgen. Tijdens het diner kwam het droevige bericht, dat het klooster van de Ursulinen in Venray in brand stond. De opvolger van pastoor Maessen, Aegon von Bönninghausen, hield erg van orde en regelmaat. De oude banken, die schots en scheef door elkaar in de kapel stonden, waren hem een doorn in het oog. Daarom moesten er nieuwe komen. Timmerman J.Kersten uit Swolgen en timmerman Willemsen uit Tienray belastten zich met dat karwei. Er kwamen drie nieuwe wandkandelaars uit het kunstatelier van Meyers-Rietjens te Roermond. Deze waren voorzien van doelmatige schroefhouders om de kaarsen in te bevestigen. Verder waren er mooie schildjes aan bevestigd, waarop de plaatsnaam stond van de processie, die de kaars geofferd had. Aan de overige oude kandelaars werden ook schildjes aangeschaft. Er kwam een nieuwe hardstenen wijwaterbak en in de ramen werden een tiental nieuwe valramen geplaatst voor de luchtverversing. In de kapel waren overal de vloertegels verbrijzeld. Die werden voor en na vernieuwd. De muren en penanten werden gaaf bijgepleisterd en hoeken werden van hoekijzers voorzien. Vochtplekken werden eerst met teer besmeerd en daarover bepleisterd. Zo werd in de kapel op veel plaatsen gebroken en hersteld en het zag er erg bont uit.

 

Nadat de restauraties gereed waren, werden de muren door kerkschilder Janssen uit Venlo bijgepolychromeerd. Architect Hubert Bertrams uit Roermond tekende op 27 november 1902 een contract voor de bouw van de kapel van Zeven Smarten van Maria te Tienray. De kapel heeft ongeveer gestaan, waar nu de bushalte is. De kosten van het gebouwtje bedroegen ƒ 2.632,30. De stenen kwamen uit Tegelen en werden per trein naar Tienray vervoerd. De oplevering was op 1 juli 1903. In 1944 werd dit kapelletje gelijk met de kerk vernield. In het najaar van 1914 werd er tegen de kou een houten vloer gelegd onder de banken. Voor de hoofddeur en voor die van de biechthal werd een rooster met putje aangebracht om inloop van vuil tegen te gaan. Ook liet de pastoor de opening van een offerstok dichtmetselen, omdat kwajongens hem steeds verstopten en dieven regelmatig offergeld gestolen hadden. Ook werd er nog een hele karrenvracht diefijzers in de rest van de ramen ingemetseld inclusief gaaswerk. Pastoor Von Bönninghausen lette op de details.

 

In 1932 kwam er verwarming. Het ketelhuis werd gebouwd door J. Linskens, aannemer te Blitterswijck voor de som van ƒ970 gulden en de firma Frits M. Beukers N.V. Verwarmingsmaatschappij te Schiedam legde de verwarmingsinstallatie aan voor ƒ1825.Daags voor Kerstmis 1932 brandde de ketel. Tot die tijd namen de mensen warme stoven mee naar de kerk.