Pastoor Jonkheer Aegon Von Bönninghausen had het plan opgevat, om buiten de kerk een kruisweg op te richten. Hij vond, dat dat bij een bedevaartplaats hoorde. In Kevelaar, Lourdes, Scherpenheuvel was dat immers ook zo. Een van de problemen was om een geschikte weg te vinden. De pastoor ging naar de burgemeester van Meerlo, de heer A. van Haeff, om zijn plannen te bespreken. Van begin af aan kreeg hij alle steun en medewerking. De pastoor kreeg het advies om eerst te zorgen, dat de weg in eigendom van de kapel kwam.

 

Kadasterkaarten werden er bij gehaald en nagekeken met wie verder zou moeten worden onderhandeld. Er waren diverse eigenaren: Pastoor von Bönninghausen stelt een lijst samen van grondeigenaren, waarmee hij moet gaan praten voor de aanleg van een kruisweg.

Uit Tienray waren dat:

 

Theodorus van Rijswick

2 roei 40

C 709

Hendrik Camps

2 roei 10

C 708

Uit Meerlo kwamen:

 

 

Peter Joannes Duykers

1 roei 80

C 725

Leonard Vorstermans

 

C 709

 

Burgemeester Alphons van Haeff

8 roeden 10

C 704

B. Nabben uit Swolgen

2 roei 10

C 724

Gebr. Aerts, sigarenfabrikanten te Venray

6 roei en 90 el

C 420

Aan de hand van deze gegevens, een schetsje in het kerkarchief van de parochie Swolgen, kadasterkaart 3773 van de gemeente Meerlo en gesprekken met enkele inwoners van Tienray was het mogelijk de route nauwkeurig te situeren. Uit bovenstaande blijkt, dat de eerste kruiswegroute op de Spoorstraat begon tussen de nummers 33 en 35 op de huidige Kerkhoflaan. Aan het begin van dit pad staan nog twee pilaren voorzien van een kruis. Deze pad loopt tot het voetbalveld, daarna boog de route naar rechts af tussen het sportpark en het kerkhof. Toen men het voetbalveld aanlegde, is men gestuit op betonblokken, die de fundering gevormd hebben van de staties. Op de kadasterkaart van de gemeente zijn heel vaag de kapelletjes te zien. Op de plaats waar nu op het kerkhof het kruisbeeld staat is de Calvarieberg geweest. Daarna kwam de route uit achter de tuinen van de bewoners van de Spoorstraat. Uiteindelijk kwam de route op de Spoorstraat 57 uit om naar de kapel af te buigen. Met een onderhandse koopakte zouden de perceeltjes het beste op naam van de kapel te brengen zijn. Als een of ander niet voor een appel en een ei geschonken zou worden, dan zou de kostprijs betaald moeten worden

De pastoor verzocht alle betrokkenen op het feest van Sint Petrus en Paulus na het l of bij elkaar te komen bij koster Otten. (Momenteel Brg. van de Berghlaan2). Als men nu zo'n uitnodiging zou krijgen, zou men daar geen raad mee weten. Toen was dat anders. Iedereen verscheen zodoende op 29 juni, de edelachtbare heer burgemeester, de kerkmeesters en alle landeigenaren. (We waren bijna vergeten, dat er ook nog kerkmeesters waren) De pastoor beloofde, dat alles behoorlijk in een akte zou worden opgenomen. Notaris 0. Haffmans uit Helden toonde zich bereid de akte gratis op te stellen. In een later stadium zou hij ook nog een kapelletje schenken. Op het gemeentehuis werden de juiste nummers op de kadasterkaarten opgezocht, en de notaris stuurde zijn schrijver om de nodige opmetingen te verrichten.De 28 juli 1910 werd de akte ter ondertekening aangeboden en op 21 september vond de registratie plaats in Horst. De inschrijving op het Hypothekenkantoor te Roermond gebeurde op 11 oktober 1910. Tot dusverre had de kruisweg nog niets gekost. Omdat op enkele percelen grond nog hypotheek rustte, was er nog enig risico. Bij een eventuele gedwongen verkoop konden de verkochte gedeelten alleen dan nog worden verkocht, als de rest der goederen van de schuldenaren niet voldoende opbrachten om de hypotheek te dekken. Volgens de pastoor zou dat niet gebeuren. Mocht het toch zover komen, dan kon de kerk altijd nog de percelen proberen aan te kopen volgens een schrijven van notaris Haffmans.

 

Op het feest van Maria Lichtmis (2 februari 1911) zat de pastoor op de pastorie in Swolgen te dineren met de heren geestelijken, die te Tienray geassisteerd hadden. Onverwachts kwam de heer Aerts uit Venray, die een gedeelte van zijn bosperceel had geschonken, op bezoek. Hij wilde het recht van overpad behouden om zijn overgebleven land te bereiken. Hij legde een gezegeld papier ter ondertekening voor, waarop stond:

 

Ondergetekende, pastoor E.G.A.M. Von Bönninghausen te Swolgen verklaart, dat Jacob Hubert Frans Aerts te Venray, eigenaar van een perceel bosch onder de Gemeente Meerlo Sectie C no 420 daarop steeds met paard en voertuigen kan komen, het zij om den bosch te dunnen of te rooien en hierdoor het recht houdt om alle afrasteringen die het bosch omsluiten kan doen verdwijnen om vrij en ongehinderd op bovengenoemd perceel te komen".

 

Dit was voor de pastoor geen enkel probleem. Aanvankelijk was pastoor Von Bönninghausen van plan om de kruisweg af te rasteren of met heggen te beplanten of wel beide. Later besloot hij om het begin en het eind van de weg met een ligusterheg te beplanten. 26 december 1910 gaat G.H. Willemsen-Van Geffen de kruisweg afpalen. De pastoor ondertekende onmiddellijk, maar lachte wel in zijn vuistje. Immers, het recht van overpad gold slechts voor Aerts en niet voor diens erfgenamen.Eveneens op 2 februari 1911 werd de ondergrond voor de kruiswegroute deskundig onderzocht. Daaruit bleek het volgende: Van statie 1 naar statie 2 : goed op ½ meter diepte is het hard. van statie 2 naar statie 3: doorlatend zand bevat veel ijzer van statie 3 naar statie 4: idem van statie 5 naar statie 6: matig van statie 6 naar statie 7: goed harde klei op 70 cm doorlatend van statie 7 naar statie 8: goed doorlatend ijzerhoudend van statie 8 naar statie 9: goed van statie 9 naar statie 10: iets minder Bij statie nummer 10: goed

De pastoor werd er op gewezen, dat toestemming nodig was van de gemeente en de eigenaren voor een eventuele beplanting op de openbare weg.

Voor die beplanting zocht de pastoor het wel erg ver. De firma Groenenwegen en Zoon uit De Bilt stuurde een begroting in voor de beplanting van het aan te leggen kruiswegpark. Dat beloofde heel wat te worden: Aan groenblijvende bomen voor een totaal van ƒ 1.555,-- en aan bladverliezende ƒ 980,--. De pastoor vond dat toch wel erg veel geld. Hij liet dan ook in februari 1911 de firma weten, dat het werk niet gegund zou worden. De firma Groenenwegen bracht daarop wel ƒ 8,90 in rekening voor gemaakte onkosten, die prompt betaald werden. Uiteindelijk heeft Henri Schraven, boom - en rozenkweker uit Lottum, in het najaar van 1914 de groenvoorziening verzorgd. Hij leverde honderd sierstruiken, twintig thuya's, honderd ligusterplanten en 67 Hebe aquifolium voor een totaalbedrag van ƒ 102,60 inclusief ƒ 10,-- arbeidsloon. Dat was een behoorlijk verschil.

 

Intussen had de pastoor op veel plaatsen, waar buitenkruiswegen waren, gekeken hoe die ingericht waren. In Moresnet in België was dat een "heerlijke" kruisweg, vond hij, maar zo rijk kon men in Tienray onmogelijk bouwen. Tienray moest ook niet zo eentonig bouwen zoals in Scherpenheuvel. Als men daar één statie gezien had, dan had men ze allemaal al gezien. De pastoor ging ook kijken in het missiehuis in Steyl. Daar waren veel beelden en groepen en de kruisweg op het kerkhof sprak hem heel erg aan. Die groepen waren van Carl Walter, Sudallee 59 te Trier. Hij kreeg de toezegging, dat ze bereid waren om dertien reliëfs hoog 105 cm., 72 cm breed, "aus wetterfestes terracotta", in steenkleur te leveren tegen 1275 Mark franco station Meerlo-Tienray. De groep hoefde niet tegelijk besteld te worden. De ontwerpen van de kruisweg waren van de hand professor Klein. Misschien is Von Bönninghausen van plan geweest om ook de staties door die Anstalt te laten maken. Hij heeft de keuze uit stenen voor DM 375, steen met goud DM 395 en gepolychromeerd voor DM 575. Uiteindelijk heeft hij het werk laten uitvoeren door aannemer Jean Derikx uit Roggel, die ook aan het klooster bezig was. Toen het werk op het veld wat voorbij was, verzocht de pastoor de inwoners van Tienray om een paar dagen aan de kruisweg te komen werken. Op enkele dinsdagen en vrijdagen moesten onder leiding van Gerard Rongen de schansen worden "uitgeroeid", de wegen gelijk gemaakt en de plaats van de twaalfde statie worden opgehoogd.

 

Op 25 oktober 1911 was men met dat werkje begonnen. De mensen kwamen goed opdagen. Slechts vier families deden niet mee namelijk: kleermaker Driessen, Kuypers, Jacobs en weduwe Van Well en J.Classen deed bijna niets. Van de families, die wel vrijwillig gingen werken, werd precies bijgehouden hoeveel dagen ze werkten.Vijf families werkten een halve dag, vier families één dag, evenveel 1½ dag, vijf gezinnen werkten twee dagen, drie 2½ dag, drie 3 dagen, één 4½ dag en één maar liefst zes dagen in totaal. Drie dagen was een kar met paard beschikbaar was. Degenen die drie dagen gewerkt hadden, waren M van Geffen, H Otten en A Poell. G. Joosten werkte 4 ½ dagen, maar Anselm van de Voort spande de kroon met maar liefst zes dagen. In het geheel werd er door alle inwoners samen 49½ dagen gratis gewerkt.Op 19 november 1912 werd door de Tienrayers nog eens 30½ dagen gewerkt.G. Joosten kwam met paard en wagen. De vraag kan gesteld worden, waarom er nauwkeurig werd bijgehouden hoeveel dagdelen iemand gratis werk verrichtte.

Een nieuwe lijst uit 1913 met werkuren vermeldt,

 

G. Joosten, M. Rongen en H.v.d. Ven werkten elk 1½ dag

Th. van Rijswick,Th.Janssen, P.J.van Berlo en H.Camps werkten elk ½ dag

A. v.d. Voort werkte 3 dagen en M. Driessen één dag.

In totaal waren dat 10½ dagen.

 

Vanaf medio 1910 had pastoor E.G.A.M. Von Bönninghausen er bij architect C. Franssen uit Roermond op aangedrongen, om een plan voor de kruiswegstaties te ontwerpen. Herhaaldelijk bezichtigde men de route en werden ideeën uitgewisseld. De voorkeur van de pastoor ging uit naar kapelletjes die bij de kapel pasten. Hij bleef vragen en aandringen bij de architect.Als hij een eenvoudige tekening had met een kostenberekening of begroting er bij, dan zou hij deze of gene voorzichtig kunnen verzoeken een kapelletje te schenken. Het was namelijk niet zijn bedoeling om de kapelletjes te bouwen uit het offergeld, zelfs niet uit het winkelgeld, maar ze alle apart door weldoeners te laten schenken.Ook al zou dat lang gaan duren. Er was namelijk geen haast bij. Al kwam er slechts om de twee jaar een kapelletje klaar; dus al zou het ook 2 x 14 jaren duren. Dat vond hij niet erg. Iedereen was daarover ingelicht, zodat later niemand de gelegenheid had tot mopperen, als het werk eens niet vlot opschoot. Op 13 september 1912 stuurde archtect Franssen eindelijk een vijftal kleine tekeningen van kapelletjes, alle variërend in bouw. Die zijn echter niet allemaal gebouwd. Ook kreeg de pastoor een begrotinkje voor één van de kapelletjes. Aannemer Jean Derikx uit Roggel kwam met een prijsopgave voor de eerste twee kruiswegkapelletjes. (I en II) Hierbij hoorden onder andere: vloeren in rood, vracht, naamplaatje, ongevallenverzekering, en knielbankjes. De savoniëresteen kostte ƒ 100,--. Totale kosten ƒ 306,50. Statie nummer III kostte ƒ 175,00 en nummer IV ƒ 231,50. Daarbij kwamen nog de reliëfs. Het bleek, dat met reliëf en alles gemiddeld ƒ 250,-- voor een kapelletje nodig zou zijn. En dan zou men toch netjes bouwen met hier en daar hardsteen, savonniëresteen en ook de nodige "verblendstenen" in rood, geel of blauw.Toen ging de pastoor met de tekeningen en rekeningen "de boer op". Eerst kwam hij bij pastoor-emerites Aerts, die direct een toezegging deed. Naar notaris Oscar Haffmans te Helden ging hij met de nieuwe tram. De notaris verontschuldigde zich al op 14 oktober 1912 schriftelijk, dat hij op die bewuste dag niet thuis was. Hij wilde best een statie van ongeveer schenken. Vervolgens werden bij Walter in Trier de vier eerste reliëfs besteld, die midden juni 1913 werden afgeleverd. Hij showde ze vol trots voor de grote vitrines van de zogenaamde winkel te Tienray. Daaruit bleek, dat hij verkooptalent had. Begin juli 1913 werd het zilveren feest van de inwijding van de grot gevierd.

 

Het was de eerste dag van een reeks van feesten, die zouden voortduren tot half oktober. Tot blijvende herinnering aan het zilveren feest werd na de plechtige hoogmis met preek de eerste steen gelegd van de eerste statie van de kruisweg. Op het huidige kerkhofpad ter hoogte van Spoorstraat 35. Een betonblok was als fundament klaar gemaakt door aannemer Derikx uit Roggel. Op die blok werd een gewone "brik" als eerste steen gelegd en ingezegend. Ondanks het slechte weer waren ontzettend veel pelgrims biddend en zingend daarheen getrokken.Het ontbrak niet aan geestdrift. Tijdens die gelegenheid werd er niet gecollecteerd. Hierdoor werden enkele mensen wel aan het denken gezet. Zonder enige moeite kwam de toezegging van A. Poels van de Gun in Swolgen binnen voor de derde statie. Bovendien schreef Von Bönninghausen: "250 Hollandse jongens ineens was waarlijk beter". Op 31 augustus 1913 kwam de jaarlijkse processie van Sevenum en op die dag heeft de Sevenumse pastoor De Bruyn de vierde statie beloofd. In 1913 werd een viertal staties gebouwd door aannemer J. Derikx en in het najaar van 1914 werden er nog eens drie bijgebouwd. Architect Franssen had intussen toegezegd, dat hij gratis alle plannen, details en beschrijvingen voor de statiekapelletjes zou vervaardigen en toezicht zou houden op het werk. Op 23 oktober 1913 betaalde Von Bönninghausen in totaal ƒ 408,78 marken op het station Meerlo-Tienray inclusief 12 mark invoerkosten voor de eerste reliëfs uit Trier. De vijfde statie "in hoop op genezing" was geschonken door iemand, die onbekend wenste te blijven. Problemen doemden op 30 november 1913 op toen L. Vorstermans te kennen gaf een huis te willen gaan bouwen. Een muur zou precies op de plaats komen, waar een heg gepland was. Overleg vond plaats en Vorstermans kreeg toestemming om de steigers op het kruiswegpad te plaatsen. Toen een gedeelte de kruisweg verplaatst werd in 1927 wilde Vorstermans zijn strook grond weer terug. Dat ging niet door, want de kapel had intussen twee hectare grond aangekocht, die anders onbereikbaar zou zijn. De dertiende statie werd geschonken door de familie G Henckens-Martens uit Blitterswijck, uit dankbaarheid voor de genezing van de echtgenote. De N.V.Steenfabriek Tienray (beter bekend als de Boerenoven) schonk de veertiende statie op de dag der inwijding van de ringoven. De kruisweg liep er vlak langs en die statie kwam op het terrein uit nabij Spoorstraat 57. De staties dertien en veertien hadden een totaalgewicht van 166 kilogram. Deze steenfabriek was verder zo goed, om van de weg af tot aan de dertiende statie het rasterwerk zover terug te stellen, dat daar langs de weg een doelmatige beplanting kon aangebracht worden. Hiertoe werd het terrein eerst genivelleerd en door bemesting met rossen en turfstrooisel geschikt gemaakt voor beplanting. De kosten hiervan bedroegen ƒ 14,--. Bij de eerste kruisweg heeft een calvarieberg gehoord. Die moet gelegen hebben op het kerkhof op de plaats, waar momenteel het kruis staat. G. Rongen diende een rekening in voor honderd gemaakte uren, in totaal goed voor ƒ 16,--.Op 9 december 1913 kreeg pastoor Von Bönninghausen toestemming van de "Exploitation de Bois pour Mines" te Venlo om een dennenbos te snoeien. Directeur Steegh te Venlo vond wel, dat de takken netjes opgeruimd dienden te worden. Hij dacht, dat de zusters die wel zouden kunnen gebruiken voor de verwarming van het klooster. De pastoor ging proberen prentbriefkaarten van de kruisweg te maken. Daartoe nam hij contact op met B. Kühlens Kunstverlag in Mönchen-Gladbach, ook bekend van de Duitse pelgrimboekjes. Van alle staties wilde hij een harmonicaboekje maken. Hij kreeg het advies, om op elke kaart maar één kapelletje te zetten.

 

Op 5 januari 1914 kwam bericht, dat Carl Walter uit Trier de staties 5,6,7 en 8 had verstuurd en eind januari 1914 kreeg aannemer J. Derikx ƒ 306,50 voor de bouw van nog eens vier kruiswegkapelletjes.Op 17 augustus 1914 bouwde aannemer J. Derikx de staties 5 en 14 voor elk ƒ 185—, statie 12 voor ƒ 430,-- en statie 13 voor ƒ 200,-- aan metselwerk Uit een schrijven van 22 mei 1917 blijkt dat pastoor Op de Coul er voor moet zorgen, dat notaris Haffmans alle sectienummers krijgt en de koopsom/ grondbelastingbiljet van de kapel. Dan zal de notaris een gratis akte opstellen. Het kerkbestuur wil grond aankopen om de kruisweg te voltooien. Die vindt men buitengewoon mooi. De kruisweg is dan dus nog niet klaar. Eind 1917 wordt de Calvarieberg aangelegd. Die moeten we denken op het huidige kerkhof, waar momenteel het kruisbeeld staat. Onder pastoor Op de Coel kwam de Mariadevotie in verval. Het gevolg daarvan was, dat er vanuit Tienray actie werd ondernomen. Anselm van der Voort schreef in 1922 een brief van acht kantjes aan de bisschop. In die brief werd onder andere opgemerkt, dat betaalde staties nog steeds niet geplaatst waren. Bovendien was de kruisweg zo onbegaanbaar geworden, dat de pelgrims uit Roermond er niet meer overheen gingen. De weg zat vol braamstruiken en ander onkruid. Bakker Anselm v.d. Voort was er zelf al eens een keer overheen gegaan met een zeis en had de pastoor er regelmatig opmerkzaam op gemaakt, dat veel pelgrims bij hem kwamen klagen over de kruisweg. Hij had van de pastoor te horen gekregen: "Hoe roewer, hoe sjoender". Op de Coul kwam uit de buurt van Roermond en bemoeide zich niet erg met Tienray. Waarschijnlijk heeft pastoor Op de Coul de route niet geschikt geacht, want op 23 januari 1924 maakte de firma Van Enckevort een begin met de verplaatsing van enkele kruiswegstaties. De staties werden in vier stukken gezaagd, om het verplaatsen gemakkelijker te maken. Dat is waarschijnlijk gebeurd met behulp van een draad, die men constant nat hield. Bij een enkele statie is de zaagsnede nog te zien. De voeg is daar anders van kleur. In 1923 en begin 1924 worden de voorbereidingen getroffen voor de verplaatsing van de kapelletjes. Bij de kapel komt een plantsoen. Bomen en struiken worden geleverd vanuit Biezelingen. Het vervoer wordt uitgevoerd door voerman Crooimans en Van Enckevort maakt de funderingen. Er kwam in 1923 een brug over de Moolenbeek met een beeld van Nepomucenus er op.

 

Het kerkbestuur te Tienray vraagt op 2 januari 1933 toestemming voor het bouwen van een brug over de Molenbeek. De brug moet 6 meter lang zijn, 2,20 meter breed en minimaal 1,40 meter hoog. G.S. gaan akkoord. De start van de tweede kruisweg was op de Spoorstraat bij nummer 48.Vanaf de eerste statie ging men via een kronkelwegje naar de brug over de Molenbeek. Op die weg staan momenteel huizen met grote achtertuinen. Vlak achter dat brugje staat statie nummer 4 (IIII), zodat er op het kronkelige paadje van de Spoorstraat tot de brug drie staties stonden. Het beeld op de brug en de brug werden in de oorlog verwoest.

 

Op de leuning stond een beeld van Johannes Nepomucenus (Nepomuc). Johannes Nepomucenus (1350-1393) werd priester in 1380. Hij weigerde om het biechtgeheim te schenden. Op last van koning Wenceslaus van Bohemen werd hij zwaar gefolterd. Daarna werd hij aan handen en voeten gebonden en vanaf de Moldaubrug in Praag in het water gegooid. Op 16 mei 1721 werd hij heilig verklaard door paus Benedictus XIII. De heilige staat afgebeeld met de vinger op de mond en is de patroonheilige van de biechtvaders.

 

De nieuwe locatie was rond de toen deels overstroomde Groote Molenbeek. In de krant lezen we: "Nieuwe heren, nieuwe wetten"In de krant van 30 april 1924 kunnen we lezen, dat de verplaatsing van de eerste statie goed gelukt was en op 19 juni 1925 lezen we, dat de verplaatsing van één van de reliëfs mislukt was. Men ging tot herstel over door er gekleurde tegeltjes voor te gebruiken. Waarom is niet geheel duidelijk. Volgens kenners was de statie nu veel mooier en beter tegen het weer bestand. In het voorjaar van 1926 werd een nieuwe Calvarieberg geplaatst bij de kapel. De berg bestond uit ijzeroer uit de beek, waarlangs men klimop liet groeien. Boven op de berg stond een pronkstuk van een houten kruis. Firma Jean Geelen te Roermond leverde op 18 mei 1927 een triomfkruis voor de Calvariegroep voor ƒ 490,10. Dat stond buiten de kerk op een Calvarieberg.Daarnaast zouden in de nabije toekomst nog beelden bijgeplaatst worden van Maria en Johannes. Op 18 Juni 1925 verleende de gemeente Meerlo haar medewerking voor de verbetering van de weg. De weg vanaf de Perdsweide naar de kapel werd van de nodige sintels voorzien. De kerk moest wel de helft betalen. De gemeente verbeterde ook de brug en zag er tevens op toe, dat de versieringen niet onveilig waren.

 

Op 26 juni 1926 vermeldde de krant, dat de elfde statie tegen de kapel was geplaatst. Ook in dat jaar regende het behoorlijk en de Groote Moolenbeek overstroomde weer eens, zodat de vele pelgrims niet langs de staties konden wandelen. In 1931 was de beek in totaal al zeven keren overstroomd. De vraag kan dan ook gesteld worden, of deze hernieuwde kruiswegroute veel beter gekozen was. Intussen was Tienray in 1927 verheven tot rectoraat. Eind september 1930 kwam de veertiende statie klaar. Door ziekte van de heer Jos Geelen uit Roermond had men ruim 4 jaar moeten wachten op dit kunstwerk. Pastoor Op de Coul van Swolgen had ƒ 700 aan de rector van Tienray gegeven voor het werk. Maar de kosten bedroegen inmiddels ongeveer ƒ 1100, zodat nog ongeveer 400 gulden uit de toch al niet rijk voorziene kas van het rectoraat moesten worden bijbetaald. Tijdens het pastoraat van Geurts is een gedeelte van de grond, waarop de staties stonden verkocht voor huizenbouw. De eerste statie werd gebruikt als fundament voor een garage. De andere bleven in de tuinen staan. Onder leiding van Wiel Nabben is er weer een nieuw kruiswegparkje aangelegd. Met vrijwilligers en de school voor vakopleiding in Horst zijn diverse kapelletjes opnieuw opgebouwd. Ook het voegwerk is verricht door vrijwilligers. Eén van de nieuwe reliëfs is gemaakt door mejuffrouw Jacobs uit Wanssum. De andere door een kunstenaar uit Odiliënberg. De grote reliëfs zijn gebakken in een oven te Beesel. Deze reliëfs zijn getrouwe kopieën van de oude. Ook voor deze renovatie kwam veel geld binnen.